Op blogpagina
Nieuwe middelen, dus nieuwe vormen van leren?
Ongeveer 15 jaar geleden kondigde Tim O’Reilly aan dat de manier waarop het internet werkt, was veranderd. We waren van Web 1.0 naar Web 2.0 gegaan. O’Reilly introduceerde een technische definitie van Web 2.0: websites zouden vanaf nu softwareonderdelen zijn in plaats van geïsoleerde webpagina’s. Web 1.0 werd sindsdien gezien als autoritair en als de plek waar het traditionele onderscheid nog werd gemaakt tussen producenten en consumenten. Daartegenover stond Web 2.0 als de plek voor participatie, interactiviteit en gelijkheid. Wikipedia, Facebook en YouTube zijn allemaal voorbeelden van Web 2.0-platformen. De overgang van Web 1.0 naar Web 2.0 had dus niet alleen gevolgen voor de infrastructuur van het web, maar ook voor de manier waarop gebruikers het internet konden gebruiken. Volgens sommigen is daardoor de manier waarop we leren radicaal veranderd. Hieronder zal ik een blik werpen op een aantal theorieën en ideeën.
De twee meest bekende, maar ook meest bekritiseerde, theorieën over hoe technologische ontwikkelingen leren heeft veranderd, zijn die van Prensky (2001) en Tapscott (1999). Prensky introduceerde de populaire tegenstelling tussen ‘digital natives’ en ‘digital immigrants’. Hij gebruikt deze termen om twee generaties van elkaar te onderscheiden. Aan de ene kant staan de ‘digital natives’ die zijn opgegroeid met digitale technologie en aan de andere kant staan de digital immigrants, voor wie technologie pas later een onderdeel ging uitmaken van hun leven. Tapscott maakt een vergelijkbaar onderscheid tussen de netgeneratie (geboren en getogen in tijden van internet) en de tv-generatie (geboren en getogen in de tijd dat televisie het dominante medium was). Beiden voorzien een soortgelijk nieuw type leerling. Vergelijkbaar met hoe het internet (en Web 2.0 specifiek) werkt, zeggen ze dat de jonge generatie een type leren verwacht dat o.a. meer interactief, democratisch, speels, creatief, analytisch, minder gebaseerd op tekst en hiërarchie, en sneller is. Prensky gaat zelfs zo ver als te suggereren dat de hersenen van ‘digital natives’ waarschijnlijk anders werken. Tapscott en Prensky zijn hierdoor bang dat de digitale generatie zich vervreemd zal voelen van traditioneel onderwijs en oudere generaties. Een gevoel wat nu misschien het best samen te vatten valt met de zin “Ok, boomer”.
De theorieën van Prensky en Tapscott zijn echter zwaar bekritiseerd. Critici zeggen dat hun ideeën over digitale generaties geen rekening houden met hoe technologie gepositioneerd is in de maatschappij en dat ze technologie bijna als iets neutraals zien. Zoals Buckingham het verwoordt (mijn vertaling): “De mogelijkheid dat de markt misschien geen gelijkheid biedt voor iedereen, of dat technologie wellicht gebruikt wordt om jongeren economisch uit te buiten, komt niet in beeld”. Om die reden hebben onderzoekers gekeken naar manieren om leren in digitale omgevingen te bestuderen zonder te verzanden in het opportunistische Prensky/Tapscott perspectief noch het pessimistische ‘digitale-media-is-de-jeugd-en-onze-normen-en-waarden-aan-het-verwoesten’ perspectief. Deze onderzoekers laten zien dat technologie inderdaad een zeker design heeft dat bepaald gedrag bevordert, maar erkennen ook dat wat mensen doen met technologie en hoe die technologie is ontworpen niet los staat van de maatschappij. Technologie vormt onze maatschappij, maar onze maatschappij vormt ook technologie.
Een van die meer genuanceerde perspectieven over wat er is veranderd met betrekking tot leren door de komst van Web 2.0 heeft te maken met de verschuiving van consumenten naar producenten. Deze verschuiving is omschreven door onder andere Jenkins (2009) en Bruns (2008). Een boek of film consumeer je, maar online doe je meer. Online word je vaak aangemoedigd ook te produceren. Natuurlijk, wanneer je een boek leest of een film kijkt, voeg je daar wellicht ook je eigen interpretatie aan toe om die vervolgens te bespreken met vrienden. Alleen een boek of film nodigt je niet expliciet uit dit te doen – of, op zijn minst, is die uitnodiging niet zo expliciet als een commentaar sectie onder een online blogpost (). En, ja, op een bepaalde manier is die productie beperkt, o.a. door platform en copyright regels, maar YouTube kan niet bestaan zonder diens producenten. Bovendien is online de productie van kennis niet meer alleen in de handen van een auteur, uitgever of producent. Kennis en expertise zijn online meer verspreid. Consumenten kunnen ook produceren. Op Twitch kan een streamer bijvoorbeeld diens kennis delen door te laten zien hoe je het spel speelt, maar kijkers kunnen in de comments net zo goed kennis delen over spelstrategie. Wie de expert is en wie de leerling lijkt dus online meer fluïde te zijn, doordat deze positie continu wisselt. Onderzoekers denken dat een gevolg hiervan is dat jongeren, die (veel) tijd besteden op online platformen waar ze ook content produceren, liever onderwijs krijgen dat interactief is en geen top-down structuur kent. Ze zullen dus misschien de positie van de leraar in de klas in twijfel trekken, of zelf meer serieus genomen willen worden als een producent van kennis.
Kress (2005) geeft ook een verandering aan in wat voor soort geletterdheid er nodig is om online te kunnen functioneren. En hij is zeker niet de enige. Er bestaat een levendig academisch debat over hoe online praktijken in een Web 2.0 context veranderen wat voor soort geletterdheid we moeten, of kunnen, verwachten van jongeren. Hull (2003) schrijft bijvoorbeeld dat het belangrijk is om te kijken naar een meer multi-modale vorm van geletterdheid. Daarin staat dan niet enkel het kunnen ‘lezen’ van tekst centraal, maar juist ook van het begrijpen van een mix van tekst, beeld, geluid en video, zoals we dat meestal zien op online platforms. Knobel and Lankshear (2007) voegen hier aan toe dat deze ‘nieuwe’ vormen van geletterdheid ook gepaard gaan met nieuwe normen en waarden: een ander soort mindset. Leerlingen zullen onderwijs verwachten dat matcht met hun Web 2.0–idee van wat het betekent om geletterd te zijn. Zij waarderen actieve samenwerking boven publiceren, het delen van expertise boven het bezitten van expertise en collectieve intelligentie boven individuele intelligentie. Als ze gebruik maken van de verschillende mogelijkheden van web 2.0 worden deze normen en waarden ook onderdeel van hun manier van ‘lezen’. Een bekend voorbeeld is misschien het onbegrip rondom plagiaat. Wat hier wederom belangrijk is om te noemen is dat dit niet per se gaat om een generatiekloof, maar eerder om verschillen in of iemand de mogelijkheid heeft gehad en bereid is om bekend te raken met deze vormen van geletterdheid.
In het kort, onze houding ten opzichte van leren verander wellicht omdat onze relatie tot informatie verandert door digitale media. Wat denk jij? Hoe is jouw school bezig met ‘nieuwe’ of andere vormen van geletterdheid? Hoe wordt jij als docent geconfronteerd met jongeren die andere ideeën lijken te hebben over hoe je wel en niet hoort te leren? Laat je ideeën achter in de comments!
Geef een reactie